Hoofdstuk 1
Kind van de zon

De weg naar mijn Ziel

'Het zijn net mensen.' 

Verstoord keek ik achterom. Midden in een bloemenperk stond een oude man leunend op zijn schoffel. Vast de tuinman en ik draaide me weer om. Ik had geen zin in een gesprek, zeker niet in een geforceerd gesprek. 

'Ze lopen net zolang achter hun staart aan tot ze draaierig worden en op hun kont vallen.'

Ik draaide me nogmaals om, keek de oude baas aan en zei: 'Sorry, ik heb geen zin in een gesprek, ik heb zojuist afscheid genomen van mijn vader.'

'Best, jongeman,' en hij knikte me vriendelijk toe. Van onder de klep van zijn pet keken zijn pretoogjes me indringend aan. Met een zucht ging ik rechtzitten.

'Zoek maar een ander uit voor je kletspraatjes,' mompelde ik. Rechts voor mij op het grindpad vroeg het jonge hondje weer om aandacht. Luid keffend rende het dier achter zijn mooie pluimstaart aan. Zijn baas was in geen velden of wegen te bekennen. Afkeurend haalde ik mijn schouders op. Wie laat zijn hond nou loslopen op een begraafplaats?

Mijn gedachten dwaalden af naar vroeger. Ik zag mijn vader weer thuiskomen met onze hond aan zijn zijde. Een zwart en harig beest, ogenschijnlijk een kruising tussen een poedel en een bouvier. Hij was gek op mijn vader geweest. Het beest stond al bij de voordeur te piepen en te springen, als mijn vader nog niet eens in de straat was. Vooral die ene keer, het afscheid in de kennel, stond mij nog helder voor ogen. Wij gingen op vakantie en de hond kon niet mee. De avond voor ons vertrek brachten we hem naar zijn logeeradres. Bij het verlaten van de auto rook het lieve dier meteen onraad. Hij rende naar mijn vader en klemden zijn voorpoten stevig om een bovenbeen vast. Met veel moeite wist de baas van de kennel mijn vader te bevrijden en de hond op te sluiten in een lelijk kaal hok. De eerste dagen van de vakantie teisterde de herinnering aan het geluid van een jankende hond regelmatig ons gemoed.

Vandaag was het mijn beurt, vandaag nam ik afscheid van mijn vader. Niet voor een paar weken, maar voor altijd. Nooit meer een kus op mijn wang, nooit meer een discussie over politiek en kerk. Zijn dood kwam niet onverwachts, misschien hield ik er wel teveel rekening mee de laatste jaren. Een opzet voor de afscheidsspeech zat al tijdenlang in mijn hoofd. Soms als de telefoon ging, voelde ik een pijnscheut in mijn buik. Nu bellen ze me op om te vertellen dat het over en uit is, maar telkens bleek het loos alarm. Tot vijf avonden geleden een politieman voor de deur stond met de mededeling dat ze mijn vader hadden gevonden. Geen teken, geen absoluut voorgevoel, geen afscheid. Mijn vader was zomaar uit mijn leven verdwenen.

Al enkele jaren had hij last van zijn hart. Tweemaal was hij de dans ontsprongen en konden ze hem op tijd oplappen in het ziekenhuis, het derde infarct werd hem fataal. Tijdens het wieden van onkruid op zijn volkstuintje was zijn hart gestopt met kloppen en niemand was in de buurt geweest om hem te helpen. Zelf kon hij niet meer op tijd bij zijn mobiele telefoon komen, die hij speciaal had aangeschaft voor noodgevallen. Of had hij bewust niet gebeld?

Ook zonder levensgeest straalde zijn gezicht een opvallende rust uit. Ik had er in mijn afscheidsspeech nog op gewezen. Hoe luidden mijn woorden ook alweer? Ik pakte mijn toespraak uit mijn binnenzak en las: 'Een man die het licht zag in de donkere jaren voor de oorlog, een man die zijn laatste adem uitblies na 11 september. Een man die altijd een baken van rust is gebleven. Het stormachtige leven heeft mijn sterke vader, Jacobus de Wind, niet klein gekregen.'

Langzaam gleed mijn blik over de graven aan weerszijden van het pad. Vanuit de verte hoorde ik een windvlaag aankomen, een die de blaadjes aan de bomen harder en harder deed ritselen. Een haarlok waaide voor mijn ogen, waarna het geluid in tegenovergestelde richting wegstierf. Met de wijsvinger van mijn rechterhand schoof ik de haarlok opzij, waarbij ik automatisch met de knokkel van mijn duim een traan van mijn wang veegde. Jij en ik kunnen leven van de wind. Zo luidden steevast mijn vaders gevleugelde woorden in tijden van rampspoed. Zo sleepte hij me door het eindexamen, zo troostte hij me na een verbroken relatie.

In mijn ogen was mijn vader absoluut het tegenbeeld geweest van een dolend hondje. Altijd had hij klaargestaan, zijn leven lang, voor Jan en Alleman. Hij wist dondersgoed wat hij te doen had en deed het doorgaans met veel plezier. Dat zal ik die oude baas weleens duidelijk maken.

Ik draaide me om, maar de man was verdwenen. In het rozenperkje achter mij was geen spoor van hem te zien, niets wees op zijn aanwezigheid van een paar minuten geleden. Ook het hondje was ervandoor. Heb ik het soms gedroomd? Op dat moment hoorde ik mijn vrouw roepen: 'Luuk, Lucas, waar ben je?'

Nadat we afscheid hadden genomen van de laatste gasten, liepen we naar de uitgang van de begraafplaats. Met mijn handen diep in mijn zakken staarde ik droevig naar de grond. Een voor een zag ik de keien onder me voorbijtrekken. Bij wijze van steun sloeg Fatima een arm om mij heen, maar ze verstoorde mijn stille gedachten niet.

Bij het passeren van het strooiveld herinnerde ik me de belofte aan mijn vader. Na zijn eerste dotterbehandeling had ik hem plechtig moeten beloven om na zijn dood de as over zee uit te strooien. Zijn woorden van weleer stonden in mijn geheugen gegrift: 'Houd mij niet gevangen in een muur des doods, maar laat de wind over mijn lot beslissen.' Voor mij had hij zijn naam minder eer aan mogen doen en gekozen voor een traditioneel tastbaar graf. Maar hij was, zoals vaker, onvermurwbaar geweest.

Vlak voor het oude gietijzeren hek van de begraafplaats passeerden we een klein huisje. Voor het huisje zat de oude baas op een bankje in de zon. Hij knikte me vriendelijk toe.

'Wie is dat?' wilde Fatima weten.

Ik haalde mijn schouders op en zei: 'De tuinman, vermoed ik. Hij wilde zojuist een praatje met me aanknopen maar ik had geen zin, of beter gezegd, ik kreeg te laat zin. Hij was al gevlogen toen ik wilde reageren op zijn opmerking.' Fatima zweeg. Haar nieuwsgierigheid was kennelijk bevredigd. Mijn lust om de man alsnog mijn waarheid te vertellen was verdwenen. Even later stapten we in de auto, waarna we zwijgend naar huis reden.

's Avonds op het balkon legde ik mijn hand op Fatima's dikke buik. Elke avond na het eten was het raak, dan rekte en strekte ons kind zich naar hartenlust uit. Vanwege de aanstaande bevalling ging het gymnastieken moeizaam de laatste tijd. De gedachte, dat mijn vader net te vroeg was overleden om zijn kleinkind vast te kunnen houden, stemde mij extra droevig.

Mijn zwangere vrouw verbrak het stilzwijgen met een poging de namendiscussie op gang te brengen, ook dit was vaste prik rond deze tijd. Door mijn schouders op te halen maakte ik haar mijn weerzin duidelijk. Mijn hoofd stond niet naar het gegoochel met namen. Zij begreep het signaal en liep naar binnen om thee te zetten.

Zachtjes hoorde ik haar een kinderliedje uit haar geboorteland Turkije neuriën. Haar ouders waren vorig jaar teruggekeerd naar hun geboorteplaats, maar de enorme afstand belette hen niet om intens mee te leven. Via de post hadden ze ons overladen met kleertjes en via de telefoon met goedbedoelde adviezen. Het waren lieve mensen en Fatima miste hen erg. Mijn zwangere vrouw schoof de hordeur opzij en zette de dampende kopjes op tafel. Onder haar arm zat een dikke stapel 'Ouders van nu'. Nu de ontknoping naderde, verslond ze die bladen.

Na het opdrinken van de thee verbrak ik de stilte met een vraag: 'Ben jij ook van mening dat mensen op jonge honden lijken?'

'Hoe kom je daar nu bij?' vroeg Fatima verbaasd en ze legde het aprilnummer opzij. Ik vertelde haar over het hondje dat zijn eigen staart achterna rende en over de opmerking van de oude man. Ze reageerde niet direct. Ik keek peinzend door de balkonspijlen naar beneden. In de verte liet een mevrouw haar hond uit. Nadat het beest uitgebreid een lantaarnpaal had besnuffeld, lichtte hij zijn achter­pootje op.

Fatima kaatste de bal terug en zei: 'Ben jij het ermee eens?'

'Tja, ik weet het niet,' bekende ik eerlijk. 'Vanmiddag moest ik lang nadenken over zijn woorden. Kijk ik naar mijn vader, dan ben ik het er niet mee eens; hij leefde volop, niet alleen voor zichzelf maar ook voor anderen. Hij is nooit op zijn kont gevallen, ondanks de tegen­slagen. Kijk ik naar mezelf, dan twijfel ik.'

Met grote ogen informeerde Fatima naar de reden.

'Nou, het bekende liedje. Alles hebben maar een echt geluksgevoel ontberen. En waar de geluksbeker is, God mag het weten.'

In Fatima's ogen schitterde een boze twinkeling.

Vlug zei ik: 'Zo zou mijn vader het hebben geformuleerd.'

Bij deze woorden ging Fatima rechtop zitten en keek me indringend aan. 'Het gaat me niet om de woorden, Lucas, dat weet je donders­goed. Houd op met zeuren en ga iets doen wat je gelukkig maakt.'

'Overmorgen ga ik naar Magda, dat weet je toch?'

'Ja, en daarna praten we verder. Nu niet.'

Ik zette mijn theekopje op het blad, stond op en pakte de reling van het balkon beet. Er was niemand meer op straat. 'Misschien bel ik wel af. Mijn hoofd staat er niet naar.'

Met een luide klap zette Fatima haar lege theekopje op het dienblad. 'Juist wel, Lucas. Je ligt al maandenlang overhoop met jezelf. Kijk eens hoe je reageert op die opmerking van vanmiddag. Je bent toe aan antwoorden, niet aan nog meer vragen. Je gaat maandag gewoon naar Magda toe, daarna praten wij verder.'

Ze ging achter me staan en sloeg haar armen liefdevol om me heen. 'Pas op de baby,' riep ik verschrikt uit, 'hij komt in de verdrukking.'

'Gelukkig ben je ons kruimeltje nog niet vergeten,' reageerde de aanstaande moeder verheugd. 'Maar wie zegt dat het een jongen is, het is vast een meisje. Mijn vrouwelijke intuïtie liegt nooit.'

Ze wachtte mijn voorspelbare reactie niet af. Met een luide zucht zei ze: 'Ik ben kapot, ik ga slapen. Ga je mee, Lucky?' De gedachte aan haar warme lichaam voelde goed, dus liep ik achter haar aan naar binnen.

Even later lag ik prinsheerlijk in haar holletje onder de dekens. Ze viel direct in slaap, getuige haar diepe ademhaling.

In veel opzichten waren we elkaars tegenpolen, dat was de afgelopen jaren wel duidelijk geworden. Zij hakte knopen door, ik twijfelde, zij genoot van het leven, ik worstelde ermee, zij was spontaan, ik veel minder. Gelukkig konden we prima samenleven, wellicht dankzij de verschillen. We lieten elkaar vrij, maar waren ook oprecht benieuwd naar elkaars doen en laten.

Na haar studie pedagogiek en een omscholingscursus was Fatima leerkracht geworden op een basisschool. Met heel haar hart en ziel stortte ze zich op haar werk. Vaak was ze 's avonds urenlang bezig met de voorbereiding van de lessen voor de volgende dag. Geen thema passeerde de klas zonder een fantasierijke uitwerking. Aan standaardlessen had ze een hekel. Het jaarlijkse hoogtepunt was de musical, zowel in creatief als productief opzicht. Wekenlang voor de uitvoering had ik slechts sporadisch contact met haar. 's Avonds laat kroop ze stilletjes onder de dekens, 's ochtends vroeg glipte ze er weer uit. Ze genoot zichtbaar, dus liet ik haar begaan. Op dat soort momenten pakte ik mijn schilderspullen erbij en herbeleefde ik de stille avonden uit mijn studententijd. Avonden waarop er geen feest, etentje of borrel was, avonden waarop ik mezelf moest vermaken. De penselen, verftubes en doeken vormden in die tijd een dankbare uitlaatklep voor mijn intense gevoelens rond onbeantwoorde en beantwoorde liefdes.

Tot mijn ontmoeting met Fatima was ik eigenlijk nooit echt gelukkig in de liefde geweest. Of ik werd verliefd op een beste vriendin of zij stond achter mijn rug met anderen te zoenen. Of het meisje, waar ik al maanden verliefd op was en dat ik eindelijk een keer had mogen zoenen, vertelde me bij het tweede afspraakje dat ze toch liever bij haar vriend bleef. Ik had er zo verschrikkelijk de pest over in, dat ik alle potentiële relaties langdurig in de wachtstand zette.

Op een dag liep ik Fatima tegen het lijf. Ik was reeds vijf jaar lid van de vereniging, toen ik tijdens de introductieweek voor eerstejaars studenten een praatje maakte bij de inschrijftafel. Daar konden alle eerstejaars lid worden van onze vereniging, zo ook de jonge vrouw met donkere krullen en grote groene ogen. Maar niet alleen Fatima's uiterlijk was opvallend, ook haar zelfverzekerde gedrag. Ik had haar die week bij verschillende activiteiten gezien en was blij dat ze voor onze vereniging had gekozen.

Ik observeerde haar vanachter een groot glas witbier. Slechts een keer gunde ze me een blik waardig. Dat was toen ze het inschrijf­formulier van een handtekening moest voorzien. Ze richtte zich op, keek me strak aan en zei: 'Zal ik het doen?' Op dat moment toverde ze haar lieve glimlach tevoorschijn. Ik smolt en kon alleen wat verschrikt knikken. Mijn hart bonsde in mijn keel en ik prees mezelf gelukkig dat de club een bijzonder lid rijker was.

De eerste weken lieten de mannelijke aasgieren haar nauwelijks met rust. Ze cirkelden continu om haar heen, wachtend op een moment van zwakte. Gelukkig stond ze stevig in haar schoenen. Van stoer doen en zemelen moest ze niets hebben, dat maakte ze de haantjes direct duidelijk. Op feesten ging zij altijd vroeg naar huis. Na wat frisdrankjes en tegen de klok van enen moesten we het doen zonder haar gezelschap. In de eerste weken van haar lidmaatschap had ik geen woord met haar gewisseld, tot het moment waarop ze me uit het niets aansprak met de woorden: 'Ken je me niet meer?'

Onzeker antwoordde ik: 'Van de inschrijftafel, toch?'

'Nee Lucas, van vroeger. Of heeft de alcohol inmiddels je geheugen aangetast?'

Die opmerking was genoeg om het restant aan zelfvertrouwen in mij op te blazen. Waar moest ik haar van kennen? Ik haalde onbeholpen mijn schouders op. Helaas kon ik haar niet tevreden stellen.

'Ik zie het al, ik heb geen indruk op je gemaakt. Laat ook maar.' Ze draaide zich om en loste op in de meute op de dansvloer. Op dat moment bood een vriend mij een biertje aan. 'Wat zei ze?' gilde hij in mijn oor.

'Ik moet haar ergens van kennen, maar ik heb geen idee waarvan.'

'Nou beste jongen, dan vraag je het toch, of durf je soms niet? Zal ik het voor je doen?' Lachend baande hij zich een weg achter haar aan.

Tijdig kon ik hem aan zijn kraag terugtrekken en zei: 'Ben je gek geworden, dit is mijn zaak en daar blijf jij met je vingers vanaf.' Op dat moment keek een dansende Fatima mij lachend aan. Enerzijds voelde ik me gevleid vanwege haar aandacht, anderzijds voelde ik me overvallen door haar optreden. Ik was duidelijk gecharmeerd van haar, maar wist me er geen raad mee. Na ettelijke biertjes was ik voldoende ontdooid om verhaal te halen. Tevergeefs zocht ik in de dansende meute en bij de bar. Het was reeds een uur na middernacht.

Weken later kreeg ik de kans om opheldering te vragen. Dat was na een voorleesavond met schrijver Simon Vinkenoog. Zij zat vooraan en amuseerde zich zichtbaar, ik zat achteraan en dwaalde regelmatig met mijn aandacht af. Haar zwarte krullen boeiden me die avond meer dan de woorden van de dichter. Na het optreden had ze nog een tijdje met hem staan praten. Voordat ze zich weer uit de voeten kon maken, pakte ik haar bij de schouder beet en vroeg quasi grappig: 'Zeker gevraagd of hij je nog kent.' Een brede grijns verraadde mijn zelfvoldaanheid.

'Nou ken ik je weer, Lucas. Jouw lach herken ik uit duizenden.'

'Sorry hoor, maar ik herken jou niet, ik heb zelfs geen idee waar ik het moet zoeken. Ik heb me suf gepiekerd de afgelopen weken, maar het antwoord moet ik je helaas schuldig blijven.'

Nu was het Fatima's beurt voor een tegenaanval. 'Stond jij niet altijd stiekem een sigaretje te roken in de garderobe en werd je niet altijd naar buiten gestuurd door de surveillerende leraren?'

Ik kon mijn oren niet geloven en zei: 'Zaten wij op dezelfde school?'

Fatima knikte.

'Wie was jij dan?'

'Ik was het smoorverliefde brugklassertje. Maar goed, grote jongens kijken niet naar brugpiepers, dat blijkt maar weer.'

'Waar stond jij dan in de pauze?'

'Ik stond met mijn vriendin aan de andere kant van de jassenrekken. Elke pauze keken we naar jullie. Mijn vriendin Sylvia naar jouw vriend met het David Bowie kapsel en ik naar jou, mijn onbereikbare adonis.'

'Nu je het zegt, ja. Ik kan me vaag herinneren dat daar altijd een paar kleine meiden stonden, maar ik zou je nooit hebben herkend. En dat is niet kwaad bedoeld hoor. Wil je wat drinken?'

'Graag, geef me maar een glas wijn.'

'Jij drinkt toch geen alcohol?'

'Alleen als ik iets te vieren heb.' Bij terugkomst stond ze met een vriendin te praten. Ze bedankte me voor het glas wijn en praatte rustig verder. Ze wenste haar conversatie niet te beëindigen voor mij, dus zocht ik mijn heil ergens anders.

Tegen het einde van de avond tikte ze me op de rug en vroeg: 'Ga je ook naar de schoolreünie volgende maand?'

'Ik denk het wel, nu wel tenminste.'

De volgende dag belde ik mijn vriend Marc van de schoolgarderobe op. Hij had van de reünie gehoord en was vast van plan te gaan. We besloten onze zinnen te zetten op de twee meiden uit de garderobe. Het weerzien met de school betekende het begin van onze relatie. Na haar afstuderen gingen we samenwonen in een appartement met balkon net buiten het centrum van Amsterdam.

Zoals gewoonlijk na een enerverende dag kon ik de slaap niet direct vatten. Bang om de schone slaapster naast mij wakker te maken met mijn gedraai, besloot ik het bed te verlaten. Ik deed mijn ochtendjas aan en nestelde me in een stoel op het balkon. Wederom spookten de woorden van de oude man door mijn hoofd. Het was een schot in de roos. Na een intensieve week, waarin alles geregeld moest worden voor het afscheid van mijn vader, stond ik weer met beide benen op de grond. Ik was terug in de harde realiteit, terug in mijn wereld vol vraagtekens.

Waar haal ik mijn geluksgevoel vandaan? De oude man had gelijk. Het najagen van persoonlijke doelen is niet voldoende, het leven moet meer behelzen, maar wat? Het onbestemde gevoel in mij maakte de laatste maanden langzaam maar zeker plaats voor somberheid. De komst van mijn kind zou veel goeds doen, daarvan was ik overtuigd, maar of het mij er helemaal bovenop zou helpen, betwijfelde ik zeer. Ik wil niets liever dan mijn staart loslaten, maar waar moet ik mijn tanden dan inzetten?

Ik staarde naar de donkere hemel. Op dat moment opende het dikke wolkendek zich en een roomkleurig schijnsel maakte de voorbij­snellende wolken zichtbaar. Plotseling schoof de volle maan in het wolkengat. Ik schrok van de grootte en kracht van dit hemellichaam. Mijn lichaam begon van top tot teen te trillen. Nadat de rust was teruggekeerd, hoorde ik mezelf zeggen: 'Lieve maan, wil jij me helpen? Weet jij waar ik mijn geluk kan vinden?' De woorden waren gemeend en kwamen rechtstreeks uit mijn hart.

Gefascineerd keek ik naar de verschijning boven mij. Nogmaals trok er een rilling door mijn lijf. Toen verdween de volle maan achter de wolken. Minutenlang bleef ik als versteend zitten, hopende op een nieuwe glimp, maar die werd me niet meer gegund.

Moeizaam kwam ik overeind uit mijn stoel en liep naar binnen. Heel zachtjes deed ik mijn ochtendjas uit en voorzichtig schoof ik onder de dekens. Ik nestelde me tegen Fatima's warme lijf aan. Zachtjes hoorde ik haar mompelen: 'Ga lekker slapen jongen, alles komt goed.'

Maandagochtend stapte ik om zeven uur de deur uit, klaar voor mijn reis naar Oss. De afspraak met Magda was pas om tien uur maar ik wilde niet, gevangen in een web van auto's, te laat komen. De auto stond op een pleintje drie straten verderop. Na een korte wandeling zag ik de auto staan, die we twee jaar geleden van mijn vader hadden gekregen. Hij wilde er zelf niet meer in rijden vanwege zijn leeftijd en de gekte op de weg, zoals hij dat noemde. Bovendien waren wij in zijn ogen toe aan een auto. Mijn beschuldiging, dat hij met deze gift zinspeelde op een gewenst opaschap, had hij beslist van de hand gewezen.

Ik stak de sleutel in het slot en trok het portier open. Ik stapte in en legde mijn oude rugzak met aantekenblok, verrekijker, vogelboek en proviand naast mij neer op de passagiersstoel. Vanonder de stoel haalde ik een doos met cassettebandjes tevoorschijn. Na wat heen en weer geschuif koos ik voor een verzamelbandje van The Doors. Fatima vond de muziek van mijn favoriete band van weleer een hoop geschreeuw om niks, dus draaide ik het alleen als zij er niet bij was. Ik had de wegenkaart goed bestudeerd en kende daardoor de wegnummers uit mijn hoofd. De rit verliep voorspoedig. De stem van Jim Morrison bracht me menigmaal in vervoering en luidkeels zong ik mee: 'Carry me caravan, take me away. Take me to Portugal take me to Spain.'

Sneller dan verwacht, doemde het bord met de afslag Oss op en automatisch deed ik het rechterknipperlicht aan. Tien minuten later stond de auto voor Magda's huis geparkeerd.

Ik besloot een kop thee te gaan drinken, want het was pas negen uur. Bij het uitstappen protesteerde mijn blaas. Aan de overkant van de straat stond een bord met zwembad erop. Ik liep de gewezen richting uit en bereikte het gemeentelijke zwemparadijs. Mijn entree werd begeleid door een groepje luid kwebbelende dames van middelbare leeftijd. In de hoek van de hal was het herentoilet, waar ik dankbaar gebruik van maakte. Het restaurant was nog gesloten, dus moest ik mijn heil ergens anders zoeken. Een vrouw, die net haar fiets op slot deed, hielp mij uit de brand. 'Even denken hoor, als je bij de rotonde linksaf gaat en dan alsmaar rechtdoor loopt, dan kom je vanzelf een bakkerij tegen, waar ze ook koffie en thee serveren.'

Na een wandeling van ongeveer tien minuten zag ik het uithangbord van een warme bakker. Ik ging naar binnen en bestelde een thee met appelpunt. Met het oog op de tijd besloot ik er rustig van te genieten. Na mijn derde hap werd ik opgeschrikt door het luide gerinkel van de deurbel. Ik draaide me om en zag een jonge vrouw met een buggy de winkel inkomen. Zij had kennelijk wat te vieren, want ze bestelde twee taarten. Het kindje probeerde mijn aandacht te trekken door zijn eerste tandje bloot te lachen. Ik glimlachte terug. De stoere rode muts met gele zonnetjes stond scheef op het hoofdje. Kennelijk had hij iets te hard aan een van de touwtjes getrokken.

Ik glimlachte nogmaals. Toen herinnerde ik me de droom van van­nacht, een eigenaardige droom waarin ik opnieuw werd geboren. Al dromende keek ik naar mezelf in een grote spiegel, zonder oordeel, gewoon als objectief toeschouwer. Ik zag mezelf jonger worden. De eerste rimpels rond mijn ogen verdwenen, mijn wangen werden weer wat boller. Ik zag de man van 33, de jongeman van 21 en de jongen van 16 voor me. Ik ging verder terug in de tijd. De puber van 13, het jongetje van 7 en het kind van 4 passeerden de revue, gevolgd door de pasgeboren baby. De film stopte niet, maar kreeg een vervolg in de baarmoeder, alwaar ik kleiner en kleiner werd. Tot er slechts een eicel en spermacel over waren. Dit was het keerpunt in mijn droom. Opnieuw wist de gelukkige spermacel de eicel te bevruchten, waarna het klompje cellen uitgroeide tot een klein mensje. Getuige de vele koprollen had ik dikke pret in de baarmoeder.

Na de geboorte werd ik door twee handen liefdevol opgetild en aan de zon getoond. Badend in het zonlicht hoorde ik een stem zeggen: 'Je bent een kind van de zon.'

Ik viste mijn schrijfblok en pen uit de rugzak en schreef een verkorte versie van de droom op. Ik was van plan alle belangrijke voorvallen te noteren en deze bij mijn terugkeer met Fatima te delen. Ik wilde haar dolgraag overtuigen van mijn goede wil om de neerwaartse spiraal te doorbreken waarin mijn leven terecht was gekomen.

De vrouw en de baby hadden inmiddels de winkel verlaten. Ik dronk mijn thee op en prikte het laatste stukje taart aan mijn vork. Volgens de klok had ik nog een half uur. Ik rekende af en slenterde richting het huis van Magda. Je bent een kind van de zon. De woorden uit de droom spookten door mijn hoofd. Bij wijze van grap had mijn vader altijd gezegd, dat ik een kind van de melkboer was. Dat kwam door de vele vetbulten op mijn hoofd, waardoor ik de schoonheidsprijs voor pasgeboren baby's niet verdiende. Qua uiterlijk leek ik niet op mijn vader en de spaarzame foto's van mijn moeder getuigden ook niet van een sterke gelijkenis. Als jongetje had ik regelmatig over zijn opmerking ingezeten. Ik was bezorgd over mijn afstamming en kon de humor er niet van inzien. Het tragische lot van mijn moeder was daar mede debet aan.

Lopende langs een park zag ik overal kastanjes op de grond liggen. Ik dacht terug aan mijn onbekommerde jeugdjaren. Aan het huisje met de kastanjeboom voor de deur, waarin mijn vader en ik hadden gewoond. Het huisje dat mijn vader had gekocht na de dood van mijn moeder.

Enige jaren daarvoor hadden mijn ouders elkaar leren kennen in de psychiatrie. Mijn moeder was als zeventienjarige het ouderlijk huis ontvlucht en als leerling-verpleegkundige in een inrichting neer­gestreken. Mijn vader solliciteerde er als boer, maar werd door de selectiecommissie op het idee gebracht om het boerenvak in te ruilen voor het beroep van verpleger.

Dit was in de tijd dat de mannen en vrouwen nog strikt gescheiden werden door een fanatieke moeder-overste. Slechts op de wekelijkse dansavond hadden de verpleegsters en verplegers de kans om elkaar beter te leren kennen. Bij het op de klippen lopen van mijn vaders eerste verkering, was mijn moeder er als de kippen bij om hem op een dansavond te strikken. Dit was een hele prestatie gezien het mobiele karakter van zijn leven tot dan toe.

Gedreven door de honger in de laatste oorlogswinter, verliet hij als tienjarig jongetje per platboot het ouderlijk huis in Haarlem, om bij een boerenfamilie in Friesland te worden ondergebracht. De families hadden elkaar via een kerkelijke instantie leren kennen. Hij leerde het boerenvak en trok na de oorlog als boerenknecht door het land op zoek naar werk. Totdat de dienstplicht hem de kazerne indreef, alwaar hij het zwaar te verduren kreeg. Vooral het gezeur van de sergeant over superschone kastjes en schoenzolen zat hem behoorlijk dwars. Toen er soldaten werden gerekruteerd voor Suriname zag hij zijn kans schoon. Door zijn handtekening te zetten kon hij niet alleen kennismaken met een andere cultuur, ook zijn diensttijd werd met een paar maanden ingekort.

In Suriname had mijn vader de tijd van zijn leven, getuige zijn sterke verhalen en de stoere foto's waarop hij met slangen en kaaimannen staat afgebeeld. Na zijn diensttijd volgde de bewuste sollicitatie bij de inrichting, alwaar hij door mijn moeder werd gestrikt.

Mijn moeder heb ik niet gekend, want zij stierf in het kraambed. Een nabloeding had zich uren na de bevalling aangediend als een dief in de nacht. Mijn vader is nooit hertrouwd, dus broertjes of zusjes heb ik niet. Overspoelden de mensen mij met medelijden, dan reageerde ik altijd met de woorden: 'Ik weet niet wat ik mis.'

Mijn vader en ik waren op elkaar aangewezen, hetgeen doorgaans goed ging. Na het overlijden van zijn vrouw en mijn moeder vertrok hij naar Leiden om een nieuw leven op te bouwen. Hij werkte tot aan zijn pensioen als verpleger in het ziekenhuis. Door zijn wisselende werktijden was ik veel alleen of bij de buren. Zij waren uit ander hout gesneden en dat vormde een welkome afwisseling. De strenge protestantse overtuiging was namelijk sterk in mijn vader verankerd; die kleurde niet alleen zijn leven maar ook mijn eerste levensjaren. In mijn herinnering week hij er een keer een ietsepietsie vanaf. Dit gebeurde in de jaren 80, toen de toenmalige regering, onder leiding van een minister-president van christelijke huize, akkoord dreigde te gaan met stationering van Amerikaanse kernwapens op Nederlandse bodem. Mijn vader liet zich in die tijd verleiden tot het meelopen in een demonstratie tegen dit kabinetsvoornemen.

De buren waren van katholieke huize, maar hadden zich in de jaren 60 en 70 omgeturnd tot vrijbuiters. Ze lieten zich te pas en te onpas kritisch uit over de kleinburgerlijke moraal. Maar kritiek op mijn vader duldde ik niet, daarvoor was hij in mijn ogen veel te goed en te lief. Mijn vader had de gave om anderen met zijn aanwezigheid een fijn gevoel te geven. Het waren niet zozeer zijn woorden als wel zijn warme uitstraling die wonderen deed. Bij ziekte lag ik soms urenlang op zijn komst te wachten. De aanraking van zijn hand op mijn voorhoofd was genoeg om tot rust te komen en de slaap te vatten. Wat dat betreft was mijn vader helemaal op zijn plek in het ziekenhuis. Ik durf er alles om te verwedden, dat hij talloze mensen heeft geholpen met zijn bijzondere gave, waarschijnlijk grotendeels onbewust. En elke dag leefde hij zich uit op zijn oude windorgel, die midden in de kamer stond. Minimaal eenmaal per dag speelde hij de frustraties van zich af. Dit was zijn manier om helemaal tot rust te komen. Ondanks het vroege afscheid van zijn ouders en vrouw, is mijn vader altijd een warm en standvastig mens gebleven.

Op dat moment hoorde ik de kerktoren tien uur slaan. Automatisch versnelde ik mijn pas. De huizen in de laatste twee straten flitsten in mijn ooghoeken voorbij. Ik opende het tuinhekje en liep naar de voordeur. Overal lagen grote en kleine keien tussen de plantjes en op het raampje van de voordeur waren kleurrijke dolfijnen geschilderd. Hier woonde een niet-alledaagse vrouw.

Na een ruk aan de bel begon er een hond te blaffen. Een tel later werd de deur opengedaan door een vrouw van middelbare leeftijd met lange blonde krullen en een vriendelijk gezicht. Ze hield de blaffende hond vast aan zijn halsband. 'Hij doet niks hoor, hij is alleen nieuwsgierig. Kom binnen en hang je jas op. Ga maar vast naar boven naar mijn zolderkamer, ik kom zo. Wil je koffie of thee?'

'Een kopje thee graag.'

Bovengekomen opende ik voorzichtig de deur. Midden in de kamer stond een tafel met aan weerszijden een stoel. Op de tafel stond een brandende kaars. Aan de muren hingen prachtig ingelijste foto's van indianen. Ik koos een stoel uit en probeerde me te ontspannen. Even later hoorde ik de gastvrouw naar boven komen.

'We hebben elkaar bijna een maand geleden gesproken. Zou je de aanleiding voor jouw telefoontje kort willen herhalen? En is er in de tussentijd iets bijzonders gebeurd?'

Toen ik de juiste woorden had gevonden, zei ik: 'Zonder mijn vrouw Fatima was ik hier niet geweest vandaag.'

Magda keek me verbaasd aan.

'Mijn vader is overleden, eergisteren hebben we hem gecremeerd.'

Ze pakte mijn hand en keek me vol medeleven aan.

Ik staarde in de vlam van de kaars. 'Het gaat wel, of beter gezegd, ik voel me wonderwel rustig. Alsof de verantwoordelijkheid voor de crematieplechtigheid en het regelen van de nalatenschap me sterk en scherp heeft gemaakt.'

'Maar verstop je verdriet niet, Lucas. Je moet de tranen de vrije loop laten, anders krijg je later de rekening gepresenteerd.'

'Het verdriet zal nog wel komen, denk ik. Mijn vader liep al enkele jaren met hartklachten rond, dus ik was erop voorbereid. De jaren na zijn operatie waren een geschenk voor ons.'

'Dat is mooi. Maar waarom ben je vandaag dan toch gekomen?'

'Fatima drong er sterk op aan.'

Magda knikte en liet me los.

Met mijn vrijgekomen hand pakte ik het theekopje vast. Snel zette ik het gloeiend hete ding terug op tafel. Op dat moment liet de hond, die zich heerlijk onder de tafel had genesteld, een harde scheet. We schoten allebei in de lach, waardoor de spanning wegvloeide.

Ik herinnerde me het hondje op de begraafplaats. 'Na afloop van de crematie drukte een oude man me met de neus op de feiten.'

'Vertel,' zei Magda uitnodigend.

'Na de plechtigheid zat ik buiten op een bankje bij te komen. Een oude man, ik vermoed de tuinman, wees me op een hondje dat achter zijn eigen staart aanrende en daarbij telkenmale op zijn kont viel.

Hij vergeleek dit met menselijk gedrag. Ook wij rennen achter onze staart aan. In eerste instantie wilde ik niet reageren, later wel, maar toen was de man gevlogen. Ik dacht namelijk aan mijn vader; hij is in zijn leven nooit op zijn kont gevallen. 's Avonds realiseerde ik me dat zijn vergelijking in mijn geval wel opgaat. Dit was voor mijn vrouw aanleiding om het belang van deze afspraak te onderstrepen.'

'Misschien was ze bang dat uitstel afstel zou betekenen.'

Ik knikte. 'Eigenlijk wil ik inzicht krijgen in mijn geluksprobleem.'

'We zullen zien.' Ze pakte pen en papier en zei: 'Dus jij rent achter jouw staart aan. Verklaar je nader.'

'Mijn leven voldoet in grote lijnen aan het ideaalbeeld waarmee wij, de mensen van mijn generatie, zijn opgegroeid. Ik heb een eersteklas diploma, een interessante baan, een lieve vrouw en er is een baby op komst. En kijk hoe mooi wij wonen in hartje Amsterdam. Dit heb ik allemaal voor elkaar gebokst, maar het geeft me geen voldoening.'

'Je rent achter iets aan waar je niet gelukkig van wordt.'

'Ik wil meer betekenis aan mijn leven geven, maar ik weet niet hoe. Ik wil meer dan aardig zijn tegen vrienden en collega's, meer dan de babykamer inrichten en inkopen doen op de markt. Ik word somber bij de gedachte dat er misschien niet meer in zit. Afschuwelijk.'

'Heb je enig idee waar jouw geluksgevoel verstopt zit?'

'Geen idee en daarom hoop ik dat jij mij kan helpen.'

Magda maakte wat aantekeningen, waardoor ik op adem kon komen. Even later hervatte ik mijn betoog. 'Ik zoek naar een reden om voluit voor te leven. Ik wil de blik van mijn staart afwenden en me op iets anders richten. Ik wil weten waarom ik geboren ben, wat ik hier kom doen. Wat ik nu heb, is niet voldoende. Dit houd ik niet nogmaals veertig jaar vol. Dit klinkt misschien erg negatief, maar eigenlijk is het gevoel dubbel. Er zijn ook zat fijne momenten, met Fatima, op mijn werk, straks met de baby. Het is alleen niet voldoende. Hopelijk heeft het leven meer in petto.' Een groeiende brok in mijn keel maakte een einde aan mijn betoog.

Magda schoof een pak tissues mijn kant uit. 'Je hoeft niet altijd sterk te zijn Lucas, je bent een mens, vergeet dat niet. Verdriet hoort ook bij het leven, net als geluk.'

Nadat ik mijn neus had gesnoten, vuurde ze een volgende vraag op mij af: 'Sinds wanneer ben je ontevreden?'

'Vanaf mijn pubertijd, maar de laatste jaren is het sterker geworden. Vroeger verwachtte ik op een goede dag het licht te zien. Dit was mijn vader ook overkomen; hij was geknipt voor de verpleging en rolde er op een dag in. Ik rol nergens in en krijg het zelf ook niet voor elkaar, laat staan dat ik de richting weet.'

'Praat je er met anderen over?'

'Soms met Fatima. Maar zij vindt dat mijn gepieker afgelopen moet zijn met de baby in aantocht. Maar zo simpel is het niet. Ik houd rekening met haar wens en praat er niet veel over, maar weg is het niet.' Ik nam een slok van mijn thee en dacht terug aan vroeger. 'En natuurlijk aan de bar van de studentenvereniging, beneveld door alcohol en melancholie. Op dat soort suffe avonden kwam de vraag naar zingeving om de hoek zeilen, maar wijze woorden bleven uit. Ons motto destijds luidde: Het leven heeft geen zin, dus schenk nog maar eens in.'

Weer krabbelde Magda iets op papier. Daar ik het archiveren van mijn laatste woorden onvoorstelbaar vond, vroeg ik naar de reden.

'Ik schrijf wat steekwoorden op, meer niet.' Dit gezegd hebbende, richtte ze zich nadrukkelijk op en vroeg: 'Wil je nog thee?'

Ik begon te glimlachen. 'Ik dacht, nu komt het, maar het valt mee, of beter gezegd, tegen.' Onderwijl schoof ik mijn kopje naar haar toe.

'Gelukkig ben je je gevoel voor humor niet verloren.'

'Het is wel zwartgallige humor, hoor.'

Na het volschenken van de koppen keek ze me strak aan en zei: 'Jij mist diepgang in je leven, Lucas.'

'Meen je dat?' antwoordde ik gespeeld sarcastisch.

Magda liet zich niet uit het veld slaan. 'Wat raakt jou nou echt?'

'Het afscheid van mijn vader,' zei ik spontaan.

'Dat geldt voor ons allemaal als we een dierbare verliezen. Ik doel op iets persoonlijks.'

Ik dacht lang na, maar geen van de invallen leek me het vermelden waard. Opeens wist ik iets. 'Het gevoel dat je een band met elkaar hebt, dat je iets deelt.'

'Dat is mooi. Wanneer voel je dit?'

'Dat kan bij vrienden zijn, maar ook op straat. Een blik in iemands ogen, het gevoel hebben op een lijn te zitten, dat je elkaar begrijpt, ook zonder woorden.'

Magda rechtte haar rug en keek me strak aan. Ook de hond onder de tafel veranderde van positie, getuige het enorme gezucht en gekreun. 'Mijn opvatting is dat de mens een inspiratiebron nodig heeft, een reden om voor te leven. Want inspiratie is onze levensmotor. Zonder inspiratie komt onze motor tot stilstand en treden er problemen op. Zoekt iemand naar zingeving, en dat zijn er velen tegenwoordig, dan ga ik op zoek naar inspiratie of passie. Ik doel niet op de hunkering naar huizen of auto's, want van materiële zaken kan een mens nooit genoeg hebben. Rij een tijdje in dezelfde auto en je droomt weer van een nieuwe. Begrijp je wat ik bedoel?'

Om haar verhaal niet te verstoren, beperkte ik me tot een knik.

'Bij het hebben van een levensdoel gaat het om een hoger ideaal. Laat mensen genieten van jouw bezigheden, onderneem dingen waar jij en anderen blij van worden. Kortom, jouw specifieke bijdrage aan het leven. Iedereen heeft zo'n inspiratiebron nodig en de kunst is om hem te vinden. De bakker die met liefde zijn brood bakt, de musicus die het publiek betovert met de schone klanken van zijn vioolspel. Niet voor geld en roem, maar omdat ze het graag doen, omdat het uit hun hart komt. Dit is pure zingeving. De mens is geen consument die zich moet vergapen aan anderen, die zich moet laten vermaken door anderen. De mens is een scheppend wezen die alleen of samen met anderen iets moois kan voortbrengen in het leven. Schep wat bij jou past, wat van jou is en je bloeit op.'

Haar woorden klonken mij als muziek in de oren. Eindelijk iemand met een doordachte levensopvatting.

Magda ging verder: 'Veel mensen hebben hun zoektocht gestaakt; of ze wisten niet waar te zoeken of ze hebben nooit serieus gezocht. Nu je ouder bent, weet je dat een simpele overtuiging van lang-leve-de-lol niet voldoende is voor een gelukkig leven. Vroeg of laat kruisen pijnlijke gebeurtenissen je pad en die moet je serieus nemen.'

'En daarom zit ik hier,' reageerde ik ad rem.

Magda keek me van onder haar blonde lokken aan. 'En dat is goed, want iedereen kan van tijd tot tijd hulp gebruiken.'

'Zo leuk vind ik het niet, als ik eerlijk ben.'

Magda toverde een innemende glimlach tevoorschijn. 'Veel mensen nemen de noodsignalen die ze krijgen niet serieus. Of ze durven hun onvrede niet onder ogen te zien of ze begrijpen niet wat er gaande is. Ze zoeken hun toevlucht in werk, sport, pillen of wat dan ook. Maar hoe meer je die gevoelens negeert, hoe zwaarder het leven wordt.'

Ik knikte, aangezien ik een ervaringsdeskundige bij uitstek was.

'Eigenlijk moet je alles wat je hebt geleerd een tijdje vergeten. Haal standaard overtuigingen uit je hoofd en voel waar je hart om vraagt. Wat komt er spontaan in je op?'

Mijn blik viel op de ingelijste foto's. 'Mooie karaktervolle mensen.' 

'De foto's zijn door Edward S. Curtis gemaakt, een blanke fotograaf die een uitstervend ras heeft vastgelegd voor het nageslacht. In zijn leven heeft hij duizenden van dit soort portretten gemaakt.'

'Uitstervend ras? Ik las laatst een artikel over de opleving van oude tradities onder indianen. Ze zijn weer geïnteresseerd in oude kennis en gebruiken. Zelfs de bizon is terug op de prairie.'

'Heb jij iets met indianen?' vroeg Magda verwachtingsvol.

Ik begon te stralen. 'Als jongen verslond ik de boeken van Winnetou en Old Shatterhand en na een bezoek aan de bioscoop gaf ik mijn fiets wekenlang de sporen.'

'Ik heb net een bijzonder boek gelezen over een medicijnman van de Yurok indianen, een stam in het noorden van Californië. Op een dag krijgt hij bezoek van een doodzieke blanke man. Het bezoek mondt uit in een jarenlange vriendschap. De blanke man heeft de levens­visie van de indiaan op fantastische wijze verwoord in het boek. Wil je het lenen? Misschien doe je wat inspiratie op.'

'Precies, want dat is mijn volgende vraag. Het klinkt allemaal erg mooi, maar waar vind ik mijn bron van inspiratie? Ik heb geen enkel idee waar ik het zoeken moet.'

De mond van Magda kreeg een geheimzinnig trekje. 'De een weet het van jongs af aan, de ander zal op avontuur moeten gaan. Daarbij stoot hij zeker een keer de neus. Maar het is de moeite waard, sterker nog, deze zoektocht is essentieel voor het vinden van jouw geluk. Jij zal de uitdaging aan moeten gaan, lieve jongen.'

'En waar begin ik?'

'Ik help je op weg met drie lucifers. Daarmee ontsteek je het vuur in jezelf. Je ontsteekt feitelijk een drietrapsraket: oogkleppen af, motor aan en gas geven. Houd je vast, daar gaan we. Zet allereerst je oog­kleppen af; weg met oude vastgeroeste ideeën. Verbreed je blikveld en kijk verder dan je neus lang is. Er is meer dan alleen jouw manier van leven. Kijk eens op een andere manier tegen het leven aan. Duik de geschiedenis in, verdiep je in andere culturen en veroordeel het onbekende niet, want er is meer dan jij van huis uit hebt meekregen.

Stap vervolgens uit je passieve rol. Kom in beweging, ga wat doen. Gooi het over een andere boeg, want de oude en vertrouwde aanpak werkt niet meer. Er ligt een scala aan mogelijkheden te wachten, als je maar uit jouw luie stoel komt. Ga de uitdagingen aan die op je pad komen. Praat met andere mensen, ga op reis of geef je op voor een bijzondere workshop. Weg met angst, weg met schaamtegevoelens, weg met imago's.

Breng tenslotte jouw kwaliteiten in stelling. Zoek uit waar jij goed in bent, waar jij voor uit je bed wilt springen. Ongeacht de reacties van je omgeving, ongeacht financiële waardering. Doe wat je al zolang wilt doen. Alleen als je je hart volgt, vind je de schat vol geluk.'

Magda keek mij opgewekt aan.

'Dat is niet niks,' wist ik als enige uit te brengen.

'Laat mijn woorden rustig op je inwerken. Weet ook dat je niet alles alleen hoeft te doen; soms reikt het leven op onverwachte momenten oplossingen aan. Houd ogen en oren open, misschien zie of hoor je de komende tijd iets dat je raakt. Neem het signaal serieus en ga op onderzoek uit. Gewoon doen. Volg je hart en doe datgene wat je gelukkig maakt. Dan leer je het leven op een andere manier kennen, op een spannende en bevredigende manier. Niet uit schoolboekjes, maar in de praktijk.'

Op dat moment pakte ze een tekenblok en een doos vol vlijmscherpe potloden. 'Eens kijken of we de oorzaak van de beklemming kunnen opsporen en wegnemen.'

Ik keek haar verbaasd aan.

'Iets weerhoudt jou om op onderzoek uit te gaan, waarschijnlijk een beklemmende ervaring uit het verleden.'

'Geen idee, eerlijk gezegd.'

'We zijn ons vaak niet bewust van belemmeringen; of we hebben ze weggestopt of we zijn eraan gewend geraakt en weten niet beter. Dit betekent echter niet dat ze geen invloed op ons uitoefenen. Te vaak laten we ons onbewust leiden door onverwerkte gebeurtenissen uit het verleden.'

Een onbestemd gevoel bekroop mij. Er was geen ontkomen aan, ik zat vastgenageld aan mijn stoel, ik moest er doorheen.

'Sluit je ogen en ga met je aandacht naar binnen. Voel je voeten op de grond en adem door je neus en diep in de buik. Kom tot rust. We gaan terug naar een beklemmende ervaring in je jeugd. Wat komt er in je op?'

'Ik zie vlammen.'

'Waar hebben de vlammen mee te maken, wat is jouw associatie?'

'Ik denk terug aan die keer dat mijn vader ging wandelen en ik thuis mocht blijven. Ik was een jaar of zes. Van lucifers bouwde ik een brandstapel op het gloednieuwe tapijt. De gevolgen zijn te raden. In paniek heb ik mijn bretels op het brandgat gelegd. Die moest ik na zijn terugkeer opruimen. De spanning op dat moment was te snijden; hoe zou mijn vader reageren? Het zweet staat weer in mijn handen. Vreselijk, wat was ik bang.'

'Hoe zie je jezelf op dat moment, wat voor zelfbeeld heb je?'

'Ik zit opgesloten in een klein zwart doosje, heel zielig.'

'En wat is daar buiten?'

'De bestraffende hand van mijn vader. Ik ben bang.'

'Het is de hoogste tijd om met dit beeld af te rekenen, beste Lucas. Kom uit je schulp, je hoeft niet bang te zijn, je bent niet slecht.'

Magda had gelijk. Angst voor bestraffing, die ik jarenlang onbewust had meegezeuld, mocht me niet langer in een wurggreep houden. Ik ben niet slecht, iedereen doet wel eens iets doms. Als symbolische bevrijding veegde ik het klamme zweet in mijn handen af aan mijn broek. Met mijn wijsvinger pinkte ik een traan weg.

'Hoe zou je eruit willen zien, wat is jouw ideaalbeeld?'

Nauwelijks bekomen van het beklemmende gevoel haalde ik mijn schouders op.

'Sluit wederom je ogen en ga met je aandacht naar binnen. Wat voor beeld komt er spontaan in je op?'

'Ik zie een lege ruimte voor me. Er stapt een indiaan in beeld, gehuld in een rood en geel verenpak. Hij is zelfverzekerd en enthousiast. Ja, zo zou ik willen zijn.'

'Dit ben jij, Lucas, weet dat. Open je ogen en maak een tekening van de indiaan. Bekrachtig dit mooie beeld, zet het op je netvlies. Trek je mocassins aan en trek de wijde wereld in, ga op zoek naar inspiratie, naar passie, ga op zoek naar jouw missie.'

Met veel plezier schetste ik mijn indiaan, staande op een bergtop, met zijn armen uitnodigend uitgestoken.

'Teken ook jouw ideale wereld, teken hoe jij de wereld graag ziet.'

Ik tekende bergen en meren en kreeg plezier in de uitwerking van de opdracht.

Magda keek me tevreden aan. 'Je klaart op, ik zie je veranderen. Je moet vaker tekenen.'

'Ik schilder, maar maak er te weinig tijd voor vrij.'

'Moet je wel doen, hoor.'

Al knikkende voorzag ik de lucht van een laatste wolkensliert. 'Zo, dit is mijn ideale wereld,' en ik legde de gebruikte potloden terug in de doos. Van het gele, groene, blauwe en rode potlood was de punt behoorlijk afgestompt.

Magda keek naar mijn tekening en knikte instemmend. 'Jouw ideaal­wereld verschilt enorm van jouw dagelijkse realiteit in de stad. Er is geen huis te bekennen.'

'Ik zou vaker de natuur in moeten, lekker buiten zijn, dan voel ik me opperbest. Misschien moeten we de stad verruilen voor een dorp op het platteland.'

Magda zei: 'Je moet inderdaad meer tijd vrijmaken voor creativiteit en natuur. Je klaart zienderogen op.'

Zwijgend bewonderden we mijn tekeningen. Met een vraag door­brak mijn tafelgenote de stilte: 'Waar zou jij jezelf tekenen?'

'Op dit moment?'

Ze knikte.

'Ergens onderaan die hoge berg.' Nadat de woorden tot me waren doorgedrongen, zei ik: 'Dus ik heb een lange weg te gaan.'

'Volg je hart en je zal slagen. Je bent sterk genoeg, onthoud dat.'

Ze stond op en haalde een doos vol flesjes uit de kast. 'Ik zal je een extract van bloesem meegeven. Neem driemaal per dag zes druppels.

Ze helpen bij het oplossen van een zwaar gemoed. Zie het als een steuntje in de rug.'

Ik liet het flesje in mijn borstzak glijden en stond op. Luid geeuwend kwam ook ons gezelschap overeind.

'Een lieve hond.'

'Als je honden goed behandeld zijn ze allemaal lief. Kom, ik zal je uitlaten.'

Bij de voordeur keek Magda mij vragend aan. 'Vergeet je niet iets?'

Ik dacht na en schrok. 'Oh ja, ik moet je nog betalen, sorry, helemaal vergeten.'

Ze begon te lachen en zei: 'Geeft niet, dit zijn mijn beste consulten.'

Na een hartelijk afscheid liep ik richting de auto. Zittend achter het stuur maakte een tevreden gevoel zich meester van mij. Eindelijk iemand met een boeiende kijk op het leven, een die de moeite waard is om serieus te nemen. Gelukkig had ik Fatima's raad opgevolgd en de afspraak laten doorgaan.

Het was een mooie herfstdag met hier en daar een wolkje in de lucht. 'Een belangrijke boodschap ontvangen op misschien wel de laatste mooie dag van het jaar,' verzuchtte ik hardop. Ik keek naar mezelf in de achteruitkijkspiegel en moest lachen om mijn jolige uitdrukking. Dit weer vraagt om een heerlijke boswandeling. Ik besloot rechtdoor te rijden in de hoop een parkeerplaats tegen te komen. Na ongeveer tien minuten zag ik een bord met een P erop. Hier besloot ik mijn geluk te beproeven.

De parkeerplaats was verlaten. Klaarblijkelijk waren er doordeweeks weinig bezoekers. Dit zou de kans op het spotten van buitengewone vogels vergroten, concludeerde ik tevreden.

Aan de overkant van de weg stond een bord waarop wandelingen waren uitgestippeld. Na enige aarzeling besloot ik de blauwe route te nemen, die me in twee uur terug zou leiden naar de auto.

Bij de eerste passen nam ik me voor het thema ronddolende hondjes voor even te laten rusten en me te concentreren op het bos en zijn bewoners. Het voornemen bleek teveel gevraagd, ondanks het feit dat mijn verrekijker nadrukkelijk meedeinde op mijn borst. Ik was vol van Magda's weerspiegelingen. Bij elk blauw paaltje gonsde het woord inspiratie door mijn hoofd. Waardoor raak ik geïnspireerd, hoe luidt mijn levensdoel, waar vind ik mijn geluk? Hoef ik slechts mijn ogen te openen en het op te rapen, of moet ik graven en zo ja, hoe diep zou de spa de grond in moeten? Waarschijnlijk diep gezien de jaren van vertwijfeling.

Ik besloot eerst de voorwaarden voor een plezierige zoektocht op een rij te zetten. Als ik dan toch aan de bak moet, dan zo aangenaam mogelijk. Doorzettingsvermogen en relativeringsvermogen waren de voornaamste, zo concludeerde ik. Ik zou me niet laten verleiden tot een wedstrijd en ook tegenslagen werden ingecalculeerd.

Al filosoferend bereikte ik een prachtig vennetje. Het heldere water weerspiegelde haarscherp de omringende bomen, waarvan enkelen al wat herfstkleuren vertoonden. Aan mijn rechterhand ontwaarde ik een bankje. Ik zat nog niet of een enorme vermoeidheid overviel mij. De indrukwekkende gebeurtenissen van de afgelopen dagen eisten hun tol. Na het maken van wat aantekeningen in mijn schrijfblok, besloot ik het geluid van mijn knorrende maag te dempen met de inhoud van mijn rugzak. Na het nuttigen van een mueslireep, een appel en een flesje bronwater sloot ik mijn ogen. Een loom gevoel overviel mij en ik besloot me er geheel aan over te geven. Ik strekte mijn benen en legde mijn handen losjes in mijn schoot. Heel even hoorde ik in de verte het gekwaak van een kikker, daarna werd het stil, muisstil.

Niet veel later zie ik mezelf in een bos wandelen, een groot donker bos vol hoge dennenbomen. De lucht en de grond voelen vochtig aan en de sfeer is naargeestig. Het bos lijkt uitgestorven hetgeen me niet verbaast. Wie wil er leven op een plek waar zonlicht niet is gewenst, waar dikke boomstammen en takken de aangename levenswarmte tegenhouden? Ik besluit niet bij de pakken neer te zitten, maar op zoek te gaan naar een plek waar ik de zon uitbundig kan begroeten.

Bij het zetten van de eerste stap word ik mij gewaar van een zachte aanraking in mijn linkerhand. Ik schrik en trek mijn hand terug. Als ik opzij kijk, zie ik de contouren van een kind naast mij. Ik staar hem aan. Dan bekruipt mij het gevoel dat ik dit kind uit het donkere bos moet leiden. Maar hoe geraken we uit deze verstikkende bomenzee?

Ik pak zijn kleine handje vast en trek hem voorzichtig met me mee. Zonder een woord te wisselen, lopen we over kronkelige paadjes, soms op de tast uit angst om te vallen over uitstekende wortels, soms wat sneller als ik een open plek vermoed. Als we na veel geploeter de top van een heuvel bereiken, zie ik verderop een lichtzuil tussen de bomen. De warmte van de stralen doet het kille vocht verdampen, waardoor het beeld op een sprookje lijkt. Ik weet dat het geen waan­voorstelling is en zeg: 'Kom jongen, daar is de uitgang.'

Vol goede moed lopen we rechtstreeks op ons lichtdoel af. Het lukt en automatisch versnel ik mijn pas. Het kind aan mijn hand volgt moeiteloos. Aangekomen bij de plek word ik verblind door het felle licht. Na een paar seconden zijn mijn ogen gewend en til ik mijn metgezel op. Ik schrik, want ik kijk naar mezelf. Ik zie het kind van meer dan dertig jaar geleden. Ik herken het fijne gezicht, de bolle wangen en het eigenwijze krulletje links op mijn hoofd, dat door geen kam te temmen was. Ik kijk in ogen vol nieuwsgierigheid en enthousiasme. De uitdrukking die me zo bekend voorkomt van de spaarzame foto's uit mijn kindertijd.

Ik besef dat ik pure liefde vasthoud en gelukstranen stromen over mijn wangen. Met heel mijn hart voel ik het goede en zuivere van dit kereltje. Het ongeschonden jongetje, openstaand voor alles wat het leven hem te bieden heeft. Ik zit nog steeds vol liefde, dat is na al die jaren niet verdwenen, hoogstens vergeten of weggestopt. Vanaf nu neemt niemand meer de liefde voor mezelf af, nooit meer. Ik druk het ventje stevig tegen me aan en geef hem een kus op zijn bol. Jouw handje laat ik nooit meer los, ik neem je voor altijd met me mee.

Na het openen van mijn ogen zag ik de weerkaatsing van het zon­licht op het water. Kleine sterretjes dansten lustig op en neer. In de verte was het gekwaak van de kikker nog steeds te horen. Ik veegde de tranen van mijn wangen af en nam een slok water. Er gebeuren vreemde dingen met me; eerst de droom over mijn wedergeboorte, nu over het kind in het bos. De volgende keer zal ik Magda vragen naar de betekenis ervan.

Op dat moment landde een duif op een tak in de boom schuin voor me. Ik pakte mijn verrekijker en staarde hem voor een ogenblik recht aan. Een Turkse tortel of een houtduif? Ik haalde mijn vogelboek tevoorschijn en zocht in het trefwoordenregister naar duif. Er waren maar liefst negen soorten. Na wat heen en weer geblader wist ik het zeker: een Turkse tortel.

De vogel begon uitbundig zijn verenpracht te poetsen. Regelmatig dwarrelden donsveertjes naar beneden. Ze landden op het water, alwaar ze zich vermengden met de sterretjes van de zon. 'Wat is het hier mooi,' verzuchtte ik hardop. Ik ga vaker naar een bos, dat is duidelijk. De duif was klaar met poetsen en liet een tevreden koeh-koe-koe horen. Dit was voor mij het teken om mijn spulletjes in de rugzak te stoppen en op te staan. Ik tuurde in de verte en zag het volgende blauwe paaltje in het groene decor staan. Op dat moment zeilde er een duivenveertje voorbij. Impulsief viste ik het uit de lucht en stopte het tastbare aandenken voorzichtig in mijn tas.

Ik had geen idee hoelang ik had geslapen, maar gevoelsmatig was het inmiddels behoorlijk laat. Ik had nog een aardige wandeling en autorit voor de boeg, dus zette ik een stevige pas in. Ik was in blijde verwachting van het weerzien met Fatima, want ik had haar veel te vertellen.

In de auto dacht ik aan mijn kindje dat op het punt stond geboren te worden. Het zal net zo liefdevol en enthousiast de wereld inkijken als ik vroeger, daarvan was ik overtuigd. Maar kan ik hem behoeden voor het kwade, moet ik hem daarvoor behoeden? Kunnen behoeden is onmogelijk, moeten behoeden zou niet goed zijn, zo concludeerde ik. Mijn kind moet de ruimte hebben om zijn eigen weg te gaan, om zelf de lessen van het leven te leren.

Was dat niet de kritiek op mijn eigen opvoeding? In mijn opstandige jaren had ik mijn vader vaak overbezorgdheid verweten. Hierdoor was ik naar mijn overtuiging essentiële levenslessen misgelopen en achtergeraakt op het gewenste levensschema. Nu ik zelf vader word, zie ik het anders. Nu accepteer ik het verleden; ik kan er niks meer aan veranderen. Gelukkig heb ik hem een paar maanden geleden oprecht bedankt voor zijn goede zorgen. Ik wilde hem geen excuses maken voor mijn kritische houding van weleer, maar hem wel laten weten dat ik uiteindelijk positief oordeel over mijn jeugd.

De borden gaven aan dat Amsterdam nog 77 kilometer rijden was. Ik haalde een vrachtwagen in met een afbeelding van een baby erop. Automatisch keerden mijn gedachten terug naar mijn kind. Ondanks de onvermijdelijke confrontaties met het leven, hoop ik dat hij zijn enthousiasme weet te behouden, dat hij niet, zoals ik, jarenlang gebukt gaat onder twijfels.

Wat gaan we samen doen? Ik zie een jongen voor me waarmee ik naar de films van Winnetou en Old Shatterhand kijk, die ik pijl en boog leer schieten, met wie ik in het bos wandel, waarbij we onze zakken vullen met kastanjes en eikels. Ik zie ons lopen in de bergen en kanoën op wilde riviertjes. Een tent opzetten aan de kust van Normandië om de zon onder te zien gaan in de Atlantische oceaan. We maken lol en dat is het voornaamste.

Er gloort weer licht aan de horizon van mijn leven, ik weet wat me te doen staat. Dit fijne gevoel wilde ik zo snel mogelijk met Fatima delen, dus trapte ik het gaspedaal nog dieper in.

Het was druk op de weg, zo tegen het einde van de middag. Na hun werkdag keerden de mensen in langgerekte colonnes huiswaarts. Ik prees mezelf gelukkig dat ik mijn woon-werkverkeer wandelend of fietsend af kon, en wel langs de grachten van Nederlands mooiste binnenstad.

Een blik in mijn spiegel verraadde het einde van het mooie weer. Achter mij doemde een inktzwarte lucht op, voor mij was de zon vermoedelijk voor het laatst te zien vandaag. Het leek alsof de nacht in een keer zou vallen.

Kort daarop spatten de eerste regendruppels op mijn voorruit uiteen, de voorbodes van een ware hoosbui. Tijdens het inhalen van een vrachtwagen werd mijn zicht ernstig vertroebeld door een zee aan opspattend water. Na het trotseren van de vloedgolf ging ik terug naar de rechterrijbaan. Ik keek in de spiegel en zag de lichten van de vrachtwagen verflauwen. Ik knipperde een paar maal met mijn ogen, want het plaatje daarboven was pas echt bijzonder; op de donkere lucht stond een vorstelijke regenboog geprojecteerd. Een cadeautje op een gedenkwaardige dag. Nogmaals keek ik. Tot mijn verbazing zag ik een tweede regenboog vlak boven de eerste. Twee cadeautjes, toe maar.

Maar toen werd al mijn aandacht getrokken naar de remlichten van mijn voorganger. Ik remde, maar vreesde dat het te laat was. Door het kletsnatte wegdek begon mijn auto te slingeren. Ik liet het pedaal los en trapte hem nog een keer in. Nu ging het beter en de controle over mijn voertuig was terug. Net op tijd kwam ik tot stilstand en ik slaakte een zucht van opluchting. De blijdschap was van korte duur; twee koplampen in mijn achteruitkijkspiegel verblindde me totaal. In een fractie van een seconde begreep ik dat de koplampen van mijn achterligger te snel naderden om op tijd te kunnen stoppen. In paniek poogde ik de knop van mijn alarmlichten te vinden, maar slaagde er niet. Ik draaide mijn hoofd weg, zette me schrap en slaakte een gil.  

Boek bestellen (eBook):

  • Nederlandstalig
  • 2019
  • 352 pagina's
  • eBook € 9,90
  • Uitgeverij New Spirit Today

E-book ► Het e-book (ePub / PDF) komt direct als download beschikbaar na het afronden van de betaling (iDEAL of Paypal).

Een vlotgeschreven en aangrijpend verhaal.
352 Pagina's vol spanning, inzichten en humor.